Schilderen in Bergen

8 jul

Van alles is te veel, te weinig op de goede plaats.

Tijdens een rondleiding door het Bergen las Yvon Bos, de docent van de creatieve workshop die ik die zaterdag in juni volgde, dit citaat van Lucebert voor.
Lucebert, beeldend kunstenaar en dichter, vertoefde tientallen jaren in het Noord-Hollandse kunstenaarsdorp.
Wat bedoelde hij met deze zin? Wat is dat ‘alles’ waar te veel van is? Als er ‘te weinig’ op de goede plaats is, is er dus blijkbaar ook ‘iets’ wél op de goede plaats. Wat is dat dan?

Dat we de rest van de middag weinig over dit gedicht of aardse zaken zouden piekeren, werd in het schilderatelier al snel duidelijk. Het was bovenal de bedoeling dat we tijdens de workshop onze intuïtie zouden volgen. Een welkome afwisseling voor een taalmens als ik, die moeilijk kan stoppen met het verzinnen van verhalen en het formuleren van woorden.

Na een korte inleiding, waarin de cursisten voorbeelden van Bergense kunstenaars te zien kregen, gingen we aan de slag. Schort om, verf in een aantal kleuren, ieder een doek en een ezel plus kwasten en paletmes, en huppakee, aan de slag. Alles mocht, alles kon.
Nou reageert mijn creatieve brein meestal niet goed op ‘alles kan, alles mag’, maar de docente stimuleerde ons, onze linker hersenshelft uit te schakelen en de rechterhelft ongecensureerd z’n gang te laten gaan. Als iemand riep:’ Het wordt niets’, antwoordde Yvon: ‘Niet luisteren naar je linker hersenhelft!’ ‘Ik ben het aan het verpesten!’ ‘Zet die linker hersenhelft stil!’

Zowel in het schilderen als in het uitschakelen van de helft van mijn brein ben ik een amateur. Ik deed maar wat, ‘een kloddertje hier, een kloddertje daar’, en warempel, zonder plan schilderde ik de achterkant van twee geliefden die naar een tuin staarden. Hoewel het technisch he-le-maal nergens op sloeg, had het werk wel met mij te maken, en niet onbelangrijk: ik had een paar heerlijke, gedachteloze uurtjes achter de rug.
Mijn andere hersenhelft bedankte mij vriendelijk voor deze pauze, waarin hij in het zonnetje, op z’n rug in het gras liggend en op de steel van een madeliefje kauwend ins Blaue hinein naar de wolken kon staren. Althans, zo stelde ik me de vrije uurtjes van mijn denkende deel voor.

Wat betreft het technische aspect van de workshop: met een paar aanwijzingen van de docent (‘Maak de lijn van die schouder wat hoger’) knapte mijn meesterwerk zienderogen op. Ik gaf er uiteindelijk zelfs een titel aan: De achteringang van het paradijs.

Als er ‘iets’ die middag op de goede plaats was, dan was ik dat zelf wel. Ik deed iets omdat ik er plezier in had, niet omdat ik er per se in moest uitblinken. Soms hoeft een activiteit geen doel te hebben, of is juist doelloosheid het doel.

Van Lucebert is eveneens de beroemde regel Alles van waarde is weerloos. Wat zo mooi is aan gedichten, is dat je ze niet altijd begrijpt, maar wel voelt.

En zo heeft zo’n een middagje schilderen in het charmante Bergen een heerlijke, weerloze waarde.

Hetty Kleinloog

19 juni 2020

Vallen voor de fiets

19 jun

Het eerste wat ik deed was vallen. Niet bescheiden, een charmant kreetje slakend en hopend dat niemand het gezien heeft, maar pal voor de fietsenwinkel, waar klanten en personeel op de stoep stonden te praten. Ik lag onder mijn gloednieuwe e-bike. Een meter had ik erop gereden, nog geeneens.

De hele week had ik me verdiept in tests van allerlei consumenten – en fietsersbonden, en had ik fietsenwinkels afgebeld om te vragen of ze toevallig nog die ene, bestgeteste e-bike in huis hadden. Dit zou de zomer van lange tochten door Nederland worden.
Ik probeerde mijn gezicht te redden met een grap. ‘Ik heb vast het record van snelst vallende klant verbroken.’ Daarna fietste ik weg, met kloppend hart, zoals in 1966 een achtjarige Hetty op haar eerste Gazelle.

Ondanks dit slechte begin heb ik inmiddels diverse fietstochten gemaakt en staat de kilometerteller al op vierhonderd drieënzeventig.
Het klapstuk vormde een tocht van honderdvijftig kilometer van Amsterdam via het Gooi naar Voorthuizen en terug door de Flevopolder via Almere (met tegenwind!) naar Amsterdam. Honderdvijftig kilometer, ik herhaal het nog maar even. Dat ik de dag daarna op apegapen met een dikke knie op de bank lag, meld ik terloops, tussen neus en lippen door.

Behalve dat ik genoot van het prachtige landschap waar ik in mijn eentje doorheen zoefde (De bossen bij Huizen! Het dorpje Blaricum! De polder bij Eemnes!), kwam ik op mijn e-bike ook tot bijzondere inzichten.
Op de fiets denk je veel na. Dat kan niet anders als je alleen bent. Er ploppen veel vragen op. Van alles wat: triviale vragen, existentiële vragen, vragen over de liefde, praktische, beschouwelijke en ‘weetjes’ vragen. Het mooie van op de fiets zitten – zo ontdekte ik – is dat je de antwoorden niet op kunt zoeken, maar weer zelf moet bedenken. Dat zijn we niet meer gewend. Op alles heeft Google een antwoord. Zelfs als ik wandel haal ik om de haverklap mijn mobiel tevoorschijn om iets op te zoeken. En zo verleren we het om zelf een antwoord te formuleren en te houden van vragen zonder pasklare uitkomsten. Er is geen ruimte meer voor serendipity, de ongezochte vondst.  

Al trappend op de pedalen vind ik het mijmeren terug, de meanderende gedachtes, de niet-doelgerichte associatieketens.
Zo passeerde ik in een weiland een bord met een foto van een vogel en zijn naam: Tureluur. Was eerst die vogel er en daarna het woord tureluurs, zoals in ‘Ik word tureluurs’? vroeg ik me af. Of andersom? Werden we tureluurs van die vogel en noemden we hem daarom de Tureluur?  Als je het antwoord wil weten, typ je het in bij Google, als je dat niet meteen wil, kun je hier een tijdje over doen en kom je op rijmpjes, grappen en vergelijkingen.

Ik dacht al fietsend ook na over mijn stamboom, die ik sinds kort aan het uitzoeken ben. Van mijn moeders kant ben ik op het spoor van de familie Mulder, die eind achttiende eeuw nog Muller of Mölder heette en vanuit Duitsland naar Nederland emigreerde. Zou die Duitse ‘Mulder’ als Prins Bernhard geklonken hebben? peinsde ik. Kon zijn vrouw hem wel verstaan? Waren er spraakverwarringen? En ik fantaseerde vervolgens over het leven van een verre bet-bet-overgrootvader en zijn bruid.

Wat ik hiermee zeggen wil, is dat je fietsend afstanden aflegt, zowel door prachtige landschappen, als in je hoofd. Het brengt je niet de kortste of de snelste weg, maar verder kom je zeker.

Hetty Kleinloog

5 juni 2020

De houdbaarheid van eeuwige roem

29 mei

Vondel heeft een park, PC Hooft een straat, Erasmus een brug en ik een stofzuiger.
Je hoort mij niet klagen, ieder z’n plek, ik weet het. 
Wacht maar tot ik dood ben, luidt de titel van een autobiografie van Annie MG Schmidt, en zo voelt het wel een beetje als ik aan mijn eigen duurzaamheid denk. En ook weer niet. Hoe belangrijk is succes en eeuwige roem nou eigenlijk echt?

In de spiegel zie ik geen cv.

Toen ik in 2001 schrijfauditie deed voor de soap Onderweg naar Morgen en het erop leek dat ik aangenomen zou worden, was ik helemaal hieperdepieper. Voor televisie schrijven!  Tv, dat was een andere wereld, als ik dat toch eens kon bereiken!
Ik mocht beginnen en al na drie maanden had het schrijven voor televisie zijn magische glans verloren, was het gewoon een leuke baan.
Inmiddels heb ik al voor veel televisieseries geschreven, zat ik negen jaar in de kerngroep van prijzenwinnend Spangas, zorgden mijn theaterstukken voor volle zalen en ben ik drie romans en een novelle verder.  In de ogen van anderen zie ik soms dat dit bijzonder is, dat ik succesvol ben. Zelf voel ik dat niet. Voor mezelf blijf ik onveranderlijk de aanmodderende, perfectionistische, het-kan-beter ik.  
In de spiegel zie ik geen cv.

Wandelende tak.

Dit is geen valse bescheidenheid en ik ben ook niet blasé. Ik ben erachter gekomen dat geluk om succes gewoon niet zo duurzaam is. Een uur jubelen, een paar dagen blij zijn en na een week is het gevoel nauwelijks nog op te roepen.  Soms probeer ik de euforie te reanimeren door drie keer een mail met een compliment te herlezen. De vierde keer voel je je als een kind die een wandelende tak in een potje niet in leven weet te houden.
Dat is niet erg, behalve als een wandelende tak alles is wat je hebt.

Duurzamer dan applaus

Als ik schrijf voel ik me happy, zelfs als ik wanhopig worstel. Op mijn website schreef ik jaren geleden: “Dialogen, strips, liedjes, speeches, kattenbelletjes, brieven… Elke keer weer vinden woorden mij als ik ze zoek. Ik weeg, proef, voel en pieker. En dan staat er een tekst die weergeeft wat ik bedoel. Het schrijfproces brengt mij elke keer weer een diep gevoel van geluk en verbazing.”
Dat ervaar ik nog steeds zo. Het is duurzamer dan applaus en elk moment van de dag oproepbaar.

Schrijf omdat het moet.

Wat ik mijn cursisten als oudblonde schijfster van bijna 62 adviseer:
Schrijf niet omdat je denkt dat ‘iets het goed zal doen’. Ook niet om ‘iemand’ te zijn.  Als een goedkope batterij loop je in een mum van tijd leeg als je door complimenten opgeladen bent. Schrijf omdat het moet. Van jezelf en van niemand anders. En omdat je het jezelf gunt.

Ik heb geen park, straat of brug en die zal ik naar alle waarschijnlijkheid ook nooit krijgen, maar ik heb plezier in het schrijven en het vermogen om van mensen te houden. Daar ben ik dik tevreden mee.
En natuurlijk met die stofzuiger die naar mij genoemd is: Hetty.

Amsterdam, 29 mei 2020.

Kugel met peren

30 okt

De verhalen van mijn vader (1916) gingen over ‘voor de oorlog’, ‘de oorlog’ en ‘na de oorlog’. Zijn leven werd door deze tijdsmarkering in drie stukken gehakt. Hoewel ‘na de oorlog’ met het verstrijken van de jaren steeds langer werd, ging het niet meer ruimte innemen. De verhalen over de twintiger, dertiger jaren, over een leven als jongetje in de Amsterdamse Vrolikstraat, met talloze joodse buren en vriendjes, bleven prominent aanwezig en verloren niet aan kracht.  Misschien ook door de herhaling. Ik hoorde eindeloos over Brammetje, het knapste jongetje van de klas, dat tandarts wilde worden, over dikke buurvrouw Brilleman, die tijdens een amateur toneelvoorstelling een toeval van het lachen kreeg en met vlugzout bijgebracht moest worden, over Isaac die zich schaamde omdat zijn overbezorgde moeder hem in de zesde klas nog naar school bracht, over de drie vrienden die naast mijn vader op de fiets op de foto staan en die geen van allen na de oorlog zijn teruggekeerd.  En elke keer weer ook het verhaal over Kugel-met-peren, het aller-aller-lekkerste eten, dat mijn vaders moeder naar recept van haar joodse buurvrouw maakte.
Kugel-met-peren, hoe vaak heb ik wel niet naar de lofzang op dit gerecht geluisterd? Enigszins verveeld, ik geef het toe, want wist ik veel hoe zoiets smaakte?  Langzamerhand boeiden de terugkerende verhalen mij niet meer en toen ik de puberteit bereikte, bracht ik het niet meer op, geïnteresseerd te knikken bij de beschrijving van een gerecht, dat ik nimmer geproefd of geroken had.

Eenmaal uit huis, met de liefde en interesse die juist door volwassen afstand weer in alle intensiteit voor ouders op kan bloeien, besefte ik dat mijn vaders heimwee naar dit verloren gerecht symbool stond voor een veel groter verlies uit de Amsterdamse Vrolikstraat.  Het verlangen naar Kugel-met-peren was het verlangen naar de verdwenen Brammetje, mevrouw Brilleman, Isaac, de drie vrienden op de foto. De smaak van verlies.

Vanaf dat moment ging ik op zoek naar het recept, vastbesloten om ooit voor mijn vader Kugel-met-peren te bereiden. Ik informeerde jarenlang bij oude mensen, zocht in bibliotheken en kocht kookboeken over de jiddische keuken. Tevergeefs. Ik vroeg mijn vader, het gerecht exact te beschrijven, maar toen ik zijn aanwijzingen opvolgde, ontstond er een grauwe, zoete drab. Uiteindelijk gaf ik het op.
Tot internet in mijn leven kwam. Toen ik eenmaal het fenomeen googelen ontdekte was mijn eerste zoekopdracht ‘Kugel-met-peren’. En ja hoor, ene Daniel Meijers had het recept van zijn oma Mimi op internet geplaatst.
Nauwgezet maakte ik de kugel, ik liet het urenlang op een laag pitje pruttelen en liep met een warm schaaltje naar mijn vader, die, inmiddels hoogbejaard, bij mij om de hoek in de Jordaan was komen wonen. Hij nam een hap… proefde… en bij mijn oude vader, die ik nimmer had zien huilen, sprongen de tranen in de ogen. De verrassing brak zijn gezicht stralend open.  “Dit is het! Kugel-met-peren!”  Hij smulde en schrokte het bakje in een mum van tijd leeg.

Vanaf  die dag werd het mijn streven om elke herfst Kugel-met-peren te maken. Ieder jaar weer zat mijn familie te smullen van dit machtige, heerlijke gerecht en buikten we daarna uit, al luisterend naar de verhalen van opa:  “Heb ik al eens verteld over buurvrouw Brilleman, die zo hard moest lachen…?”  Vertel, hoe zat het ook alweer, pa? .

Drie jaar geleden is mijn vader op 94 jarige leeftijd overleden.  En ook deze herfst maak ik weer Kugel-met-peren. Het recept geef ik door aan mijn kinderen. Om de dingen die nooit vergeten mogen worden.

Recept:
Kugel met peren.
Voor 3 personen (eerder 6!) 

Ingrediënten:

  • Vier pond stoofperen (Gizer Wildeman zijn de beste)
  • Pond meel
  • Heel pak roomboter (250 gram)
  • Zakje vanille suiker
  • Ons rozijnen
  • Ons gepelde amandelen – fijn gesnipperd
  • Een ons gember (ook fijn snijden svp)
  • 2 ons witte suiker
  • geraspte citroenschil van een halve citroen
  • half glas warm water
  • kaneel 

Bereiding:

  • Schil de peren
  • Zet de peren op in een grote pan met een bodem water
  • Voeg een flinke scheut kaneel en de citroenschilrasp ana het water toe
  • Laat zachtjes koken
  • Maak van alle deegingrediënten een deegbal. Als je wilt kan daar ook wat kaneel bij en eventueel wat citroenrasp.
  • Dat pakt niet echt goed en dat komt omdat bij de deegbal nog een klein scheutje perenkookvocht moet. Voila.
  • Schep een ruimte midden in de pan met peren en leg daarin de platgedrukte deegbal.
  • Schep er weer wat peertjes overheen en laat de boel weer doorpruttelen. Kan echt op een heel erg laag pitje!
  • Nu begint het grote wachten. Na 5 uur zal de deegbal klaar zijn. Hoe herken je een gare deegbal? Ervaring! Verder worden de peertjes na verloop van tijd rood. Dat is normaal.
  • Let op: dit maal is heel erg machtig. En erg lekker.

 

 

 

.

Over moed.

2 okt

Op de bodem van de Golf van Siam zit mijn meisje in lotushouding. Luchtbellen stijgen op uit haar mond. Adem uit, adem in, adem uit, adem in. Bubbelbubbel, in beheerst tempo. Van achter haar duikbril kijkt ze me aan. Ik besef dat ik een verschrikkelijke vergissing aan het maken ben. 

 Duiken, dat leek me echt iets voor mij. Eindelijk een sport waarbij je alleen maar hoeft te blijven ademhalen en waarbij je, als je niets doet, beloond wordt met een schitterend onderwaterpanorama,  gepresenteerd door gastvrije vissen.  Mezelf rustig laten zakken, daar ben ik vast goed in.
Toen ik dan ook ontdekte dat op het eilandje Koh Tao, onze vakantiebestemming in Thailand,  duikles werd gegeven, was ik meteen enthousiast. Ik zou mijn duikbrevet gaan halen! Anna voelde er niets voor. “Ik ga wel in het bootje zitten lezen als jij duikt”, zei ze. Ik vervloekte National Geographic, dat met rampenverhalen over haaien, meterslange kwal-tentakels en giftige pijlvissen haar onbezorgdheid had getorpedeerd.  “Die zijn daar niet”, zuchtte ik geërgerd, “Kom op, zoek het avontuur, ben jij nou een meid van stavast?” “Nee.” 

Op Koh Tao belandden we op een schitterend strandje met een koraalrif.  Idyllischer kon niet. Fijn, wit zand en schuine, fotogenieke palmbomen. Glashelder water met tropische vissen die op onze komst zwommen te wachten. En natuurlijk, daar kwam ik voor, een duikschool.
De eigenaar, een stoere Brit, noemde de prijs van Duikles-voor-beginners (the cheapest of the world) en vertelde verheugd dat wij duikles in het Nederlands konden krijgen. Alles zat mee.
Toen we terugliepen aarzelde Anna: “Ik heb het gevoel dat ik een kans laat liggen als ik het niet doe”.
Yes!  “Dat is ook zo angst is een slechte raadgever je vindt het vast geweldig en als je het niet meer ziet zitten kun je altijd nog afhaken niet geschoten is altijd mis geef het een kans.”
Anna zuchtte en gaf zich gewonnen. Later vertelde ze dat ze overstag ging omdat ze weinig fidussie had in mijn praktische vaardigheden en dat ze in de buurt wilde zijn om mij te kunnen redden. 

De duikleraar was een Belg. Een behoorlijk onverstaanbare Vlaming, die ook nog eens in een poging om geruststellend te klinken alles binnensmonds bagatelliseerde.  We hadden getekend dat de duikschool niet aansprakelijk zou zijn als er iets met ons zou gebeuren. Als we precies, maar dan ook precies deden wat ons verteld werd, als we goed luisterden en de orders van de duikinstructeur nauwgezet opvolgden, kon er niets misgaan, zo werd ons verzekerd.  Dus alle mogelijke rampen die tijdens de theorieles de revue passeerden (zuurstofvergiftiging, decompressieziekte, longoverdrukletsel, gescheurde trommelvliezen, stikstofnarcose, luchtbel via de bloedbaan in de hersenen, coma, pijnlijk sterfproces, dood) zouden NIET gebeuren als we maar goed luisterden. Maar eh… ik versta het Vlaams niet zo goed. En ik versta al helemaal bagatelliserend Vlaams niet zo goed.
“Allee, er is een levensgevaarlijk slang in zee, als je daardoor gebeten wordt sterf je een zeer pijnlijke dood, maar daar is er hier maar één van hè”. 
“Haaien, nee die komen hier meestal niet voor, er is in deze baai één babyhaai” (maar waar is de móeder!?!).
“Ach, er zijn hier zwarte visjes, die iedereen altijd agressief aanvallen, maar dan steek je gewoon je zwemvlies uit en dan bijten ze daar in.”
“Alleen de hele lelijke vissen en de hele mooie vissen kunnen gevaarlijk zijn” (maar mij is altijd verteld dat mooi en lelijk relatief is) .
Ik deed mijn uiterste best om hetgeen verteld werd nauwkeurig in me op te nemen. Er waren ezelsbruggetjes om de volgorde van bijvoorbeeld het controleren van de duikuitrusting te kunnen onthouden: Bangkok Girls Are… wat waren Bangkok girls ook alweer? En waar stond de letter B ook alweer voor? Vest? Lood? Zuurstof? Maar dat begint allemaal niet met een B.
Ik voelde hoe mijn hersencellen er één voor één de brui aan gaven. Alle luiken klapten dicht en ik nam niets meer in me op. Het enige dat ik nog wist was, dat als ik goed luisterde en de orders nauwgezet opvolgden… In de binnenkant van mijn hersenpan heerste complete duisternis. Zo voelt het dus om de slechtste van de klas te zijn.
Anna luisterde aandachtig en raakte haar angst voor haaien kwijt omdat het allemaal nog veel erger kon misgaan. 

Direct na de theorieles volgde de eerste praktijkles, in het zwembad.
Voor we met onze duikuitrusting inclusief lood het water in plonsden moesten we onze vesten opblazen.  Ha, die knop vond ik.  Tsssss, mijn vest liep vol. We belandden allemaal in neutrale drijfstand in het water en formeerden ons rechtop drijvend, keurig in balans, rond de instructeur. Tenminste, dat was de bedoeling. Ik had blijkbaar mijn vest te hard opgeblazen en kon met geen mogelijkheid rechtop blijven. Ik stak een eind boven het water uit en de zware zuurstoftank trok me naar achteren. Verwoede pogingen om in evenwicht te komen mochten niet baten. Als een Michelin mannetje duikelde ik dwars door de aandachtig luisterende groep. Met zwemvliezen had ik ook geen ervaring dus die boden mij geen enkele hulp. Integendeel, in mijn pogingen om in een stabiele stand te geraken maaide ik met zwemvliesvoeten en armen al spetterspattend om mij heen. Ik geef toe, ik was een storende factor. Omdat niemand een krimp gaf en de humorloze instructeur mij ook geen hulp bood, werden mijn verende en rondtollende bewegingen steeds wanhopiger. Uiteindelijk belandde ik bovenop de instructeur. ‘Heb ik er zo een in mijn groep’, hoorde ik hem in stilte verzuchten.

Alle oefeningen deden we één keer en dan moest het goed zijn. Ik kon mijn zuurstofslang niet bovenlangs vinden, maar dat moest ik maar zo laten, zei de Vlaming. De oefening waarbij ik het water uit mijn masker moest halen lukte ook niet zo best, maar dat was geen punt. Bij de opdracht ‘zuurstof aan je buddie vragen als je dreigt te stikken’ was ik het gebaar vergeten. Maakte niet uit. De enige aanwijzing die ik bij elke mislukte oefening kreeg was: “Blijven ademhalen, Herty” (zo noemde hij mij). Herty was zo goed als opgegeven, type hopeloos geval, aan Herty zou niet veel verloren gaan.

 Anna vertelde me na afloop van de eerste dag, dat ze het niet leuk had gevonden. Voor haar hoefde het allemaal niet meer. Een rotgevoel aan je oren en een groeiende angst voor wat er allemaal mis kan gaan.  Waarom déden we dit?
Ik pepte haar op: Laten we niet opgeven.  Morgen is er weer een dag en we gaan er weer met frisse moed tegenaan. Morgen zouden we immers op volle zee gaan duiken en echte vissen zien. Niet die te lelijke of te mooie, ook niet die zwarte agressieve, maar gewoon leuke, kleurige, vriendelijke vissen.
“Ja ja”, twijfelde Anna.

 De volgende ochtend was Anna stil en uit haar hum.  Ik probeerde de moed erin te houden en vertelde dat de zee voor duikers veel minder moeilijk is dan een zwembad. Dat had ik namelijk opgevangen. Bovendien waren Anna en ik buddies en buddies laten elkaar nooit in de steek.  

Toen we vlak voor het grote zee avontuur elkaars duikuitrusting controleerden, liep de Instructeur het niet na.  Bangkok Girls Are… Are… Anna en ik controleerden de slangen en hielpen elkaar zo goed en zo kwaad als het ging.
Met lood in onze schoenen en om ons middel sjokten we naar de kustlijn.  Ik liep voorop en hoorde Anna aan de instructeur vragen: ‘Heb ik haar zuurstoffles nou open – of dichtgedraaid?” Waarop ik wederom een onheilspellend mompelende geruststellening hoorde: ”Links is open, rechts is dicht”.  “Ja maar ik heb hem naar bóven gedraaid”. Stilte. Geen controle.  Gewoon doorlopen naar zee.
We snorkelden met onze zware duikuitrusting van de kustlijn af. Onderweg zagen we de babyhaai. En nou maar bidden voor een ontaarde (ontzeede) haaienmoeder.
Bij een boei moesten we aan een touw afdalen.  Ik zag de andere cursisten een voor een onder water de diepte in verdwijnen. Nu wij. Anna ging eerst, toen ik. We zakten een meter, nog een meter, nog een meter, en verder…. 

En nou zit Anna ongelukkig op de bodem van de zee. Ze doet in lotushouding haar best om niet in paniek te raken. “Niet in paniek raken, dat is levensgevaarlijk!” was ons immers nadrukkelijk op het hart gedrukt. Ik zie haar zitten, mijn dappere dochter en ik denk: ‘Ik lijk wel hartstikke gek. Ze zit daar om mij, door mij, voor mij’.  Met duim, wijs – en middelvinger vorm ik een rondje en gebaar ik of het oké met haar is. Het antwoord is:  zozo.  Mijn hart breekt. Alles lijkt groter onder water, zo ook mijn schuldgevoel. Ineens heb ik verschrikkelijk te doen met Anna met haar avontuurlijke,  walgelijk optimistische moeder.  Met Anna die liever in een bootje een boekje zit te lezen.  Anna die door de plannen van haar moeder op de bodem van de Golf van Siam is beland. ‘Het is nog niet te laat’, bedenk ik. ‘We gaan nu naar boven en kappen ermee’.  Ik gebaar naar de instructeur dat we naar boven willen. Maar dat gaat zomaar niet. Hij grijpt me driftig bij mijn pols en trekt me mee. ‘Kijk om je heen, kijk naar de vissen’, gebaart hij ongeduldig met twee vingers wijzend naar zijn brillenglazen en vervolgens naar de omgeving. Kijk!. Maar ik kijk niet naar de vissen, ik kijk achterom en zie Anna nog steeds in lotushouding. Als ik me probeer los te rukken, trekt hij me mee. En ik mocht mijn buddie niet in de steek laten, laat staan mijn dochter! Ik raak steeds verder van haar af. Ik doe een poging om naar Anna te zwemmen, maar de instructeur trekt me weer terug.  Nu is wat mij betreft de maat vol. Ik geef hem een onderwaterpor en probeer blubblublub met het beetje gezag dat ik in me heb duidelijk te maken dat er met mij niet te spotten valt en dat als ik wil naar boven wil, dat ook gebeurt.  Al mijn onderwater autoriteit haal ik uit de kast en ja hoor, gelukkig…
Geërgerd geeft hij het teken, dat iedereen naar boven moet. Eenmaal met het hoofd boven water deel ik mee ik dat het wat Anna en mij betreft einde oefening is en dat de duiksport het voortaan maar zonder ons moet stellen.  De instructeur explodeert. Nog nooit is iemand zo tegen me tekeer gegaan en ditmaal versta ik hem wél. Ik hoor dat ik niet mag stoppen, dat ik over mijn grenzen moet gaan. “En toch kappen we ermee”. Nog zwaarder geschut: “Herty, dit is nog niets, ge zijt hier toch niet bang voor, dit heb ik al driehonderd keer gedaan en nog nooit meegemaakt, ge verpest het allemaal!”.
“Oké, ik ben een watje en een loser en we zwemmen terug naar de kant. Kom, An”.
En dat doen we, een boze, tierende instructeur achterlatend.

Als we ver genoeg uit het zicht zijn steken Anna en ik opgelucht onze duimen naar elkaar op. Anna straalt: “Dat je dat durft, dat je zo tegen die kwaaie schreeuwende instructeur in durft te gaan.” “Natuurlijk. Wat hebben we met die man te maken? Hij kan hoog en laag springen, maar als we iets niet willen, dan doen wij Kleinlogen dat niet”. Anna lacht. Even ben ik weer haar held. Te veel eer, besef ik met nog een vaag schuldgevoel,  want juist ik had haar in deze situatie gebracht. En ik had gestunteld, gefaald, een modderfiguur geslagen. Het maakt allemaal niet meer uit. Het avontuur is over, we hebben samen weer iets beleefd.

 We zwemmen een tijdje hand in hand snorkelend terug naar de kust. We wijzen bewonderend naar de vissen en het koraal.
Dan komen we even boven water. Ik haal mijn snorkel uit mijn mond.
“Weet je, Ik voel me helemaal geen watje, ook geen loser.”
“Dat ben je ook niet.”
 “Soms is het dapper om toe te geven dat je bang bent”.
Anna knikt.  “Zo is dat. En ik ga nooit meer duiken, als je dat maar weet.’
“Nooit meer duiken, schat. Nooit meer.”